Historische tijdlijn
Eigenaars in de loop der tijd
1662
Allard Poelaert, lakenkoopman uit Leiden, koopt van raadpensionaris Johan de Witt de boerderij Allemansgeest en bouwt het uit tot een buitenplaats.
Allard Poelaert (c.1620-1669), lakenkoopman uit Leiden en getrouwd met Adriana van Groenendijck (1633-1688), koopt van raadpensionaris Johan de Witt (1625-1672) de boerderij Allemansgeest (nu de Corneliahoeve) en bouwt deze uit tot een z.g.n. “speeltuin” (een simpele buitenplaats). Hij laat een vaarsloot langs de Hofweg en het Nicolaaspad aanleggen met een brug over de Heerweg (nu Leidseweg) zodat hij met de schuit vanuit Leiden via de Vliet bij zijn “speeltuin” kon komen. De omgeving stond al in de 15de en 16de eeuw bekend als een “Meent”of “Mient”. Dit is een gemeenschappelijk stuk grond waar meerdere, kortom “alleman”, boeren hun koeien op konden laten grazen. Aangezien het hier om Geestgronden (cultuurgronden in het duinengebied) gaat is het waarschijnlijk dat dit de afleiding is van de naam Allemansgeest.
Allard Poelaert geeft tussen 1665-1669 mogelijk de eerste aanzet tot de bouw van een hoofdhuis op de plek van het huidige hoofdhuis. Het huis had geen verdieping maar verdere details ontbreken.
1669
Adriana van Groendijck erft de buitenplaats Allemansgeest na het overlijden van haar man Allard Poelaert.
Bij het overlijden van Adriana in 1688 waren twee van haar vijf kinderen nog in leven. Jan Poelaert (1653-1701) die vrijgezel was en veel handelsreizen naar het buitenland maakte, erft het ouderlijk huis in Leiden. Sara Poelaert (1666-1740) erft de buitenplaats Allemansgeest in Voorschoten.
1688
Sara Poelaert erft buitenplaats Allemansgeest kort na haar huwelijk met Pieter de la Court van der Voort die de oranjerie en 3 leifruitmuren laat bouwen.
1716
Cornelis Denijs, die zijn vermogen had te danken aan slavenhandel en plantages in Suriname, koopt Allemansgeest.
1735
Jacob van Eijs koopt Allemansgeest en laat het oude hoofdhuis afbreken om een nieuw huis te bouwen op dezelfde plek.
1740
Jeanne Chevallier, weduwe van Jacob van Eijs, verkoopt in 1740 de buitenplaats aan Pieter Huguetan en zijn zus Alexandrine Huguetan.
1745
Alexandrine Huegetan en haar man Hendrik Pieter Godfried Wecke kopen Pieter Huegetan in 1745 uit.
In 1750 koopt het echtpaar de buitenplaats Cromvliet in Rijswijk en verkopen Allemansgeest in 1751.
1751
Jan van Rijckevorsel, scheepsassuradeur te Amsterdam en koopman van de V.O.C., wordt eigenaar van Allemansgeest.
1753
Emmerentia Viruly-van Rijckevorsel koopt de buitenplaats Allemansgeest van haar broer Jan. Ze breidt de buitenplaats uit met extra landerijen en twee boerderijen.
1763
Johanna Viruly, in 1752 getrouwd met mr. Francois Beeldemaker, erft Allemansgeest van haar moeder.
1766
Mr. Francois Beeldemaker erft Allemansgeest na het overlijden van zijn vrouw en investeert in de buitenplaats door aankoop van grond.
1772
Susanna Margaretha des Amorie, de zus van Maria Cornelia des Amorie, de tweede vrouw van mr. François Beeldemaker, koopt de buitenplaats.
1777
Johanna Catharina à Marck, in 1754 gehuwd met Mr. Nicolaes van Banchem, raadslid en oud burgemeester van Leiden, koopt de buitenplaats voor 54.200 gulden.
Tijdens de restauratie van het hoofdhuis in 2014, wordt er een los plankje gevonden in een loze ruimte boven de koepel aan de straatzijde van het huis. Op het plankje staan de namen geschreven van twee timmerlieden Willem van Wissen en Evert Visser uit Voorschoten met de toevoeging: “heeft deet gemaak al beij” anno 1785. Het is duidelijk dat in opdracht van Johanna Catharina à Marck een grote verbouwing en verfraaiing van het huis heeft plaatsgevonden. Aan de parkzijde van het hoofdhuis wordt een koepeluitbouw (de hal) toegevoegd met links en rechts van de hal nieuwe kamers zowel op de begane grond als op de 1ste verdieping. Het huis is verhoogd met een borstwering met kroonlijst en voorzien van een compleet nieuw dubbel zadeldak met “lantaarn” (daklicht).
In 1788 maakt Jacob Timmermans (1751-1829) een ingekleurde tekening van de voorkant van het hoofdhuis. Het is de oudst bekende afbeelding van de buitenplaats. Hierop zijn de bijgebouwen (bouwhuizen) aan de straatkant duidelijk te zien (zie ook onder Jacob van Eijs).
1801
Tijdens een openbare veiling in 1801 koopt jhr. mr. Johan Petrus Pompe van Meerdervoort de buitenplaats Allemansgeest. Hij geeft in 1803 landschapsarchitect Jan David Zocher Sr de opdracht om een nieuwe tuin te ontwerpen en te beplanten.
J.P. Pompe van Meerdervoort geeft landschapsarchitect Jan David Zocher Sr (1763-1817) in 1803 de opdracht voor een nieuwe tuin aanleg. De totale kosten bedragen 2500 gulden en Zocher is verantwoordelijk voor zowel het ontwerp als de beplanting. Er is helaas geen Zocher Sr. ontwerptekening van het park bewaard gebleven. Van 1811- 1813 was Pompe van Meerdervoort burgemeester van Voorschoten en van 1813-1817 president van het plaatselijk bestuur. De buitenplaats huisvestte van 1811-1817 het gemeentehuis (“Bureau de Mairie”) van Voorschoten.
Alexander Allard de la Court (1784-1839) een neef van J.P. Pompe van Meerdervoort schrijft in 1832 een lofdicht op “Allermansgeest in 1809”. In het lofdicht komt o.a. de brug van Berbice aan bod; “Van twee hoge oevers verheft zich, bijna zonder dikte, elastisch, gebogen zonder balk, pijler, ondersteuning noch leuning” (zie het boek “Begeerlijk Berbice). Kortom deze omschrijving van de oorspronkelijke brug van Zocher Sr. komt heel sterk overeen met de huidige brug.
1822
Hendrik Staal en Catharina Kip, naar Nederland teruggekeerd uit de kolonie Berbice, kopen de buitenplaats Allemansgeest en veranderen de naam in Berbice.
Mogelijk door de zwakke gezondheid van Hendrik Staal zijn zij rond 1819 uit de kolonie Berbice (naast Suriname nu deel van Guyana) naar Nederland teruggekeerd en tijdelijk in Haarlem gaan wonen. Hendrik Staal en Catharina Kip hebben de naam van de hofstede Alle(r)mansgeest vanaf het allereerste moment dat ze in Voorschoten gingen wonen veranderd in Berbice. Het is de naam van hun geliefde kolonie die, afgezien van de familiebanden, de basis is geweest van hun welvaart. Hendrik Staal hield zich bezig met aan de slavernijhandel gerelateerde activiteiten (executeur, zaakgelastigde en advocaat). Zij bezaten zelf 5 slaven voor in en om het huis in Berbice. Hendrik Staal heeft niet lang van zijn hofstede kunnen genieten. Hij overlijdt in 1824 op de hofstede slechts 42 jaar oud.
1824
Catharina Kip erft de buitenplaats Berbice na het overlijden van haar man in 1824 en verhuurt de buitenplaats in 1827 aan jhr. Johannes Goldberg die daar tot zijn dood in 1829 woonde.
Een half jaar voor zijn overlijden hertrouwt Goldberg met zijn 30-jaar jongere vriendin Geertruij Maria Jongkindt (1793-1869). Hij had grote financiële problemen en deed, volgens zijn zus Engelina Johanna Goldberg (1770-1833), het voorkomen dat hij de eigenaar was van Berbice.
1829
Dirk Dorrepaal, eigenaar van de aangrenzende buitenplaats Adegeest, koopt de buitenplaats Berbice en verkoopt die alweer na 6 maanden.
Dirk Dorrepaal, cargadoor te Antwerpen en Rotterdam, verkoopt de buitenplaats 6 maanden later alweer door. Wat zijn oorspronkelijke bedoeling met het buiten is geweest is niet meer te achterhalen.
1829
Jonkvrouw Adriana Agatha Cau, die samen met haar man Daniel van Halteren kasteel Duivenvoorde als buitenhuis huurde, koopt na het overlijden van haar man de buitenplaats Berbice inclusief de boerenwoning aan de Vliet.
In 1836 overlijdt Adriana Cau op haar buitenplaats Berbice. De afhandeling van de erfenis duurt 2 jaar en pas in 1838 wordt Berbice per boedelscheiding toegewezen aan haar dochter Francina Diderica van Halteren (1808-1894).
1838
Jonkvrouw Francona Diderica van Halteren erft de buitenplaats Berbice van haar moeder Adriana Agatha Cau.
Er zijn (minimaal) twee huurders geweest in de periode dat Francona Diderica van Halteren-Cau het landgoed in bezit heeft. In 1848 huurt Jan Willem van Musschenbroek (1802-1878) het landgoed. Hij is gehuwd met jonkvrouw Anne de Mey van Streefkerk (1801-1873). Het is niet duidelijk hoelang zij de buitenplaats hebben gehuurd maar in 1849 stond het landgoed even te koop en in 1853 stond het landgoed “geschikt als zomer- en winterverblijf” weer te huur.
Van 1854 tot 1857 huurt Frans (Boudewijn Franciscus) Krantz (1806–1878) het buiten van Francona Diderica van Halteren. Zijn firma “Krantz & Zoon te Den Haag” had ook een lakenfabriek te Leiden. Het is mogelijk dat hij een gezondere en meer rustgevende omgeving buiten Leiden zocht en Berbice huurde i.v.m. de slechte gezondheid van zijn vrouw Maria Antoinette Kist (1815-1856). Volgens zijn kasboek betaalde hij 100 gulden huur per maand. In 1856 komt Maria Antoinette te overlijden op Berbice.
1856
Ariena Didrika Fortuyn Harreman, eigenaar van Beresteyn, koopt in 1856 met haar man Frederik Hendrik van Iterson de buitenplaats Berbice terwijl die op dat moment nog verhuurd is aan de familie Krantz-Kist.
Op de dag van aankoop plaatst van Iterson een advertentie in de krant om de bouwhuizen (koetshuis en tuinmanswoning) van Berbice te laten afbreken en om de bouwmaterialen voor hergebruik te verkopen. Hij liet ook in 1856 een nieuw koetshuis (met gevelsteen D:F:H:C: van Iterson 1856) bouwen achter de zilverfabriek aan de huidige Benvenutolaan No 8. Voor de tuinman is waarschijnlijk ook in 1856 een nieuwe, nu nog bestaande, tuinmanswoning gebouwd in het linker gedeelte van de oranjerie (de voormalige ‘voor-orangerie’).
1857
Johannes Mattheus van Kempen III, zilversmid, ondernemer en fabrikant, koopt de buitenplaats Berbice samen met een aan de straatweg gelegen stuk grond van de buitenplaats Beresteyn.
In 1877 overlijdt Jan M. van Kempen III te Voorschoten. Ooit in Utrecht begonnen met een eenvoudige zilversmederij laat hij een internationaal bekend bedrijf na. Vele onderscheidingen van vorsten vielen hem ten deel. Hij was Officier van de orde van de Eikenkroon, Ridder van de Stanislaus orde van Rusland en van de Frans Josef’s orde van Oostenrijk.
1878
Lodewijk Johan Sigismund van Kempen, Anthonius Everdinus van Kempen en Johannes Mattheus van Kempen IV erven Berbice, Beresteyn en de Zilverfabriek.
In 1882 werd een enkelsporig stoomtram tracé vanaf het Noordeinde in Leiden via de Vink en de Zilverfabriek naar Voorschoten in gebruik genomen.
Anthonius Everdinus woont vanaf 1890 tot zijn dood in 1902 in Leiden. Hij was o.a. in 1892 lid van de Leidse gemeenteraad en sinds 1894 lid van de Provinciale Staten van Z.H. en na 1897 Tweede Kamerlid voor de Anti-Revolutionaire partij (ARP).
In 1892 brengt de jonge 12-jarige H.M. koningin Wilhelmina (1880-1962) en koningin-regentes Emma (1858-1934) een koninklijk bezoek aan de zilverfabriek.
1892
Na de boedelscheiding in 1892 wordt, Jan van Kempen IV, de nieuwe eigenaar van buitenplaats Berbice. In 1893 laat hij een portierswoning naast de hoofdentree bouwen.
Een jaar later in 1893 verhuist Jan van Kempen IV (1855-1931) van de buitenplaats Beresteyn waar hij vanaf 1882 heeft gewoond en waar zijn eerste vier kinderen worden geboren, naar Berbice. Beresteyn wordt verhuurd aan Hendrik Hermanus Gerrit Wullings (1869-1936) die in Beresteyn het ‘Instituut Wullings’ vestigde, een chique jongenskostschool met een HBS-opleiding (ps: Uiteindelijk verkoopt hij in 1909 Beresteyn aan Wullings). Ook in 1893 laat Jan van Kempen IV de huidige portierswoning bouwen in chaletstijl (Leidseweg 223). De gevelsteen wordt op 17-3-1893 gelegd door zijn dan 2-jarig zoontje Auguste van Kempen (1891-1971).
In 1895 wordt er een veranda (later >1902 een serre) aan het hoofdhuis gebouwd. De datum en de timmerlieden die het werk hebben uitgevoerd zijn bij de restauratie van 2015 teruggevonden op de tussenbalken van het plafond. Volgens de verhalen zou de veranda speciaal voor dochter Rosette Van Kempen (1898-1921) zijn gebouwd die tuberculose had en in de frisse lucht moest kuren. Kijkende naar de datum van de aanbouw was de veranda er dus al voor de geboorte van Rosette.
In 1919 fuseren de zilverfabrieken van Van Kempen (Voorschoten), Begeer (Utrecht) en Vos (Rotterdam). Carel J.A. Begeer (1883-1956) wordt de nieuwe voorzitter. Na de fusie zijn er maar liefs 11 directeuren hetgeen niet lang goed is gegaan. Carel Begeer was al in 1913 gehuwd met jonkvrouw Henriette Dorothea von Weiler (1890-1976), die in december 1913, als een van de weinige vrouwen van haar tijd, promoveert tot doctor in de rechtswetenschappen. Uit het huwelijk worden vijf kinderen geboren. In 1920 verhuist het gezin van Utrecht naar Wassenaar waar Carel Begeer op de Groot Hasebroekseweg 2 de moderne villa “De Vosjes” laat bouwen. Mevr. Begeer is in Wassenaar maatschappelijk actief en richt o.a. de lagere school op in de Kieviet in Wassenaar.
1922
De buitenplaats wordt verkocht aan de N.V. Koninklijke Nederlandsche Edelmetaal Bedrijven Van Kempen, Begeer & Vos. Het hoofdhuis wordt in 1926 ingericht als toonzaal.
Er vindt een reorganisatie van de Zilverfabriek plaats die nu “Van Kempen en Begeer” gaat heten. De Van Kempen’s verdwijnen uit het bestuur van de fabriek.
Jan van Kempen IV vertrekt in 1925 min of meer gedwongen met zijn gezin van de buitenplaats en gaat in Den Haag (Marlot) wonen. De zilverfabriek wil het hoofdhuis als toonzaal gaan gebruiken en als zodanig inrichten. Vanaf 1926 tot 1936 wordt het hoofdhuis als toonzaal gebruikt en een foto in het huisarchief geeft een beeld van de serre vol met toonkasten met zilvergoed.
In 1924 wordt in opdracht van Carel Begeer door architectenbureau J.J. (Co) Brandes (1884-1955) een plan gemaakt voor een villapark op Berbice. Gelukkig is dit plan door onbekende redenen niet doorgegaan.
In 1929 is er een schoorsteenbrand uitgebroken op de benedenverdieping van het hoofdhuis. Een paar kamers hebben water- en brandschade opgelopen. Volgens een krantenbericht heeft burgemeester E. Vernède (1864-1939) zich persoonlijk op de hoogte gesteld van de situatie. De brand heeft mogelijk de meeste Chinoiserie bespanningen van de grote eetkamer onherstelbaar beschadigd. Omdat het hoofdhuis door de K.N.E.B. als showroom werd gebruikt, is het herstel (en modernisering) van de salon, de grote en de kleine eetkamer snel ter hand genomen. Het is aannemelijk dat toen alle oude bespanningen uit deze drie kamers zijn gefotografeerd voor de verkoop (zie huisarchief Berbice) en vervolgens verwijderd en vervangen door de (nog) huidige (2023) “moderne” wandbekledingen. In 1930 zijn de oude bespanningen te koop aangeboden en waarschijnlijk verkocht naar Frankrijk.
In het najaar van 1929 kon de toonzaal alweer gebruikt worden voor het Koninklijk bezoek van Prinses Juliana (1909-2004). Zij wordt, met haar gevolg, ontvangen door de directeur van de fabriek de heer Begeer voor een rondleiding door de fabriek. “In de ontvangzaal van het huis Berbice is thee aangeboden. Ook heeft men daar toonkamers bezocht, waarin verzamelingen antiek en modern zilver, penningen, brons-plastiek en kunstnijverheidsartikelen zijn tentoongesteld.”
1937
Carel Begeer, lid van de raad van Bestuur, koopt de buitenplaats Berbice en maakt het hoofdhuis van een toonzaal weer een woning .
In 1940 wordt de “kleine vijver” in het park gedempt. Kenners van de tuinarchitect Jan David Zocher Sr. (1763-1817) gaan ervan uit dat deze vijver onderdeel was van Zocher’s tuinontwerp uit 1803. Hij kreeg toen de opdracht van eigenaar J.P. Pompe van Meerdervoort (1767-1828) om het park van Berbice, toen nog Allemansgeest geheten, te moderniseren.
De vijver moet bijna 140 jaar hebben bestaan maar is zeer waarschijnlijk kort na 1940 gedempt. Het dempen van de kleine vijver was een direct gevolg van het door de gemeente Voorschoten dempen van de sloot langs de Leidseweg om deze weg te kunnen verbreden. Het toegangshek van Berbice is toen ook naar achteren verplaatst en de smalle Nicolaasbrug (hoek Leidseweg en de Hofweg) afgebroken. Tenslotte is de “kleine vijver” gedempt omdat de vijver via een houten duiker, afhankelijk was van het water uit de sloot.
In 1948 draagt Carel J.A. Begeer het directeurschap over aan zijn zoon Sebastiaan (Bas) Anthonie Carel Begeer (1922-1998) maar hij blijft tot zijn dood in 1956 nauw betrokken bij de fabriek. In 1954 laat Bas Begeer een “flat” (appartement) op de eerste verdieping van het hoofdgebouw van Berbice bouwen.
1956
Jkvr. dr. Henriëtte Dorothea Begeer-von Weiler erft Berbice na het overlijden van haar man Carel Begeer in 1956.
In 1962 worden door Rijkswaterstaat plannen gemaakt voor de aanleg van de rijksweg 4b (de voorloper van de N11 en later de Rijnlandroute) die Voorschoten in tweeën zou gaan delen en dwars door het landgoed Berbice was geprojecteerd. Mej. Rudolpha Jacoba Maria Begeer (1914 – 2009), de oudste dochter van Henriëtte Begeer-von Weiler heeft, toen ze rond 1966 weer op Berbice woonde, meer dan 40 jaar, tot aan haar dood, te vuur en te zwaard gestreden tegen de plannen.
In 1964 is de erfdienstbaarheid (servituut) uit 1917 van vrij uitzicht over de zichtas “naar den duinen” door de gemeente Voorschoten in drie delen (1964,1966, en 1969) afgekocht. De afkoop houdt verband met de bouw van de woonwijk Adegeest en de aanleg van de sportvelden. Een tweede servituut, ook uit 1917, dat het recht van vrij uitzicht regelt aan de voorkant van het huis, richting de Vliet, is nog steeds rechtsgeldig.
In 1968-1969 vindt de aanleg plaats van de rozentuin onder leiding van mej. Begeer. Het ontwerp is van Wiert Jan Berghuis (1924-2016) met aanpassingen door mej. Begeer zelf. De prachtige rozentuin werd met opzet aangelegd op de door de N11 plannen meest bedreigde deel van de buitenplaats!
In 1976 overlijdt Henriëtte Begeer-von Weiler in Duitsland toen ze op bezoek was bij haar dochter Carla Begeer (1916-2016).
1977
Mej. Begeer maakt als oudste dochter gebruik van haar voorkeursrecht en koopt uit de boedel het hoofdhuis met portierswoning. Ze richt in het jaar 2000 de Stichting tot Behoud van Cultuurhistorische Buitenplaatsen op.
In 1966 keerde ze terug naar Nederland na een skiongeluk waarbij ze haar been op drie plaatsen had gebroken en complicaties optraden. Ze nam haar intrek bij haar moeder op Berbice, waar het meer dan twee jaar duurde voordat ze weer enigszins kon lopen. Gedurende deze periode van beperkte mobiliteit ontwikkelde ze een passie voor de buitenplaats. Vanaf die tijd verleende ze ook steun aan andere monumentale gebouwen en historisch groen in Voorschoten. Als fervent voorvechter van het behoud van historische gebouwen en groene ruimtes in Voorschoten was ze mede-initiatiefnemer van de Vereniging tot Behoud van Oud, Groen en Leefbaar Voorschoten in 1971. Deze vereniging speelt nog steeds een belangrijke rol in de gemeenschap van Voorschoten.
Na het overlijden van haar moeder in 1976 gebruik van haar voorkeursrecht en koopt uit de boedel het hoofdhuis en de portierswoning. Al eerder, in 1973, had zij van haar moeder de oranjerie met de door haar zelf aangelegde rozentuin gekocht. Door haar inspanningen werd in 1991 de buitenplaats met hoofdhuis, portierswoning, oranjerie en park aangemerkt als Rijksmonument en als zodanig beschermd.
In het jaar 2000 richt mej. Begeer de Stichting tot Behoud van Cultuurhistorische Buitenplaatsen op. Het doel van de stichting is de instandhouding van de gehele buitenplaats en het behoud van de cultuurhistorische waarden op deze buitenplaats voor toekomstige generaties.
In 2009 overlijdt op 94-jarige leeftijd mej. Begeer. Ze laat zich begraven, als laatste daad van verzet tegen de N11 (nu Rijnlandroute), op haar buitenplaats aan de rand van de rozentuin op het meest bedreigde stukje land van haar buitenplaats.
2009
De Stichting tot Behoud van Cultuurhistorische Buitenplaatsen erft de buitenplaats van Mej. Begeer.
In 2009 wordt de Stichting tot Behoud van Cultuurhistorische Buitenplaatsen eigenaar van de buitenplaats. Mej. Begeer had deze stichting al bij leven opgericht om, na haar dood, haar levenswerk voort te zetten. Kort samengevat is de opgave waar de stichting voor staat het restaureren en het behouden van de gehele buitenplaats Berbice en het herbeleven, beleven en doorgeven van zijn rijke kunst- en cultuurhistorie. Op 1 juni 2024 is de naam van de stichting gewijzigd in Stichting Buitenplaats Berbice.